Soms, als ik mijn verbeelding weer eens de vrije loop laat, kruipen hele levensgeschiedenissen aan mijn geestesoog voorbij. Alleen het noemen van een naam doet mijn fantasie al opleven. Zo ook die van Jacques Mozes ‘Sjaak’ Polak, kleinzoon van een Joodse grootvader. Een familieband die hem ooit bijna verleidde zijn Nederlandse paspoort in te ruilen voor het Israëlische. Maar Sjaak is een Hagenees en Hagenezen zijn loyaal. Aan hun stad en aan hun taal.
Vooral dat laatste was voor Sjaak niet anders en tegenwoordig wordt hij vooral herinnerd wegens zijn legendarische uitspraken. Maar Sjaak Polak was zoveel meer dan een voetballer die vroeger, als uitzondering op de regel, geen slaapverwekkende interviews gaf. Want er was één ding dat Sjaak had en maar weinig anderen met hem. Je zou het zelfs zijn geheime wapen kunnen noemen, ware het niet dat iedereen het kende.
Vaak wordt er gezegd dat wie niet sterk is, slim moet zijn. Maar wat als je het van die beide kwaliteiten niet echt moet hebben? Dan zit er maar één ding op en dat is oefenen. Heel veel oefenen. En in het geval van Sjaak Polak ging het om slechts één ding: zijn linkerbeen. Zijn linkerbeen zo doorgetraind dat het groter was dan zijn rechter. Een soort tot leven gekomen Fransje Hermans uit Tommy Wieringa’s Joe Speedboot. Hij krulde ballen onder, over of dwars door de muur alsof die er niet stond. Een sloopkogel die hele muren uiteen reet, om vervolgens het net te doen golven als de zee van zijn geliefde Scheveningen.
En zo verbeeld ik me plots de Haagse jongensjaren van Sjaak Polak. Ik zie hoe hij als jochie van negen hele dagen buiten aan het voetballen is. Op het strand, op schoolpleintjes, op grasveldjes en in het park. Na de training blijft hij hangen om nog een halfuurtje te oefenen. Als alle andere jochies al lang onder de douche staan of op weg naar huis zijn, staat Sjakie nog op het veld.
Zelfs wanneer zijn vriendjes hem plagen met zijn lengte of gebrek aan techniek, haalt Sjakie zijn schouders op en voetbalt door. Ik hoor hoe zijn moeder hem binnen roept, maar Sjaak wil niet. Met de tong tussen de lippen, blijft hij geconcentreerd zijn trap perfectioneren. Hij gebruikt containers en bankjes als muurtje en stopt pas met schieten als hij de bal tien keer over de muur heeft gekregen. Zijn moeder komt naar buiten met een glas melk en een dubbele boterham met pindakaas, en waarschuwt hem dat hij niet moet vergeten goed te eten. Met de pindakaas nog plakkend aan zijn mondhoeken gaat Sjakie weer door. Altijd maar blijven oefenen en wachten op die doorbraak.
Een doorbraak die nog verrassend lang op zich zou laten wachten, want Sjaak was al 20 toen hij bij Excelsior zijn eerste profcontract tekende. Zijn carrière zou hem uiteindelijk langs legio subtoppers leiden, van Rotterdam tot aan Texas, maar eindigen bij het UWV. Maar Sjaak zou Sjaak niet zijn als hij de bal niet weer op zou pakken om zijn geheimen met de wereld te delen. Al die uren training zijn tenslotte niet voor niets geweest. Ja, als ik een zoontje had dan wist ik het wel: eerst samen een lesje nemen en dan trainen tot-ie net zo’n sterk been zou hebben als Sjaak Polak. Dat linkerbeen is dan misschien geen goud waard, maar het zal niet stoppen met voetballen. Nu niet, nooit niet.
Elke maand de beste odes en lijstjes in je mailbox? Meld je aan!
Tekst: Jorik van Enck